
Verborgen achter een militair konvooi worden Madeleine, Milou en Poucette afgezet in Duinkerken en aan hun lot overgelaten.
Op 18 mei, rond 17.00 uur, begonnen ze de uittocht door heel Frankrijk. Een busje brengt ze naar Rouen. De voorzienigheid zal ervoor zorgen dat ze een rijke dame ontmoeten, Madame Lebrun, de vrouw van een kolonel die hen zal helpen de reis te betalen. 's Avonds blijven ze in Alberville en slapen ze op uitgespreid stro .
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​

Op 19 mei gaan ze door naar Rouen en verblijven in een klooster.
Op 20 mei gaan ze door naar Nantes en zullen daar twintig dagen blijven. Ze wonen in kamers met Madame Lebrun.
Op 10 juni komen ze met de bus aan in Poitiers.
Madeleine denkt dat haar man naar Engeland is vertrokken en maakt zich zorgen, omdat daar schepen zijn gezonken. Ze vraagt alle ziekenhuizen naar haar man.
Robert gebruikt de Brusselse radio om zich bekend te maken en zijn gezonde terugkeer naar huis door te geven.
Maar dit alles maakt niet uit voor Poucette, die 15 jaar oud is en haar eerste liefdesgevoel zal ervaren.
Blij met haar verblijf op het platteland, midden in de zomer, ver van haar vader en ondanks de kilometers om voedsel, water en hout te vinden en om in de velden te werken, voelt ze zich vrij als de lucht en ontmoet Teddy Durand uit Breissand.

Robert is thuis, Madeleine beslist op 3 augustus terug naar Brussel te reizen, ondanks het feit dat Poucette een ziekte simuleert. In de trein naar Parijs bij Chateauroux worden ze teruggeduwd naar Agen, na 31 uur voor niets te hebben gereisd.
Op 12 augustus om 15.00 uur proberen ze deze keer de reis naar Bordeaux opnieuw. 's Avonds slapen ze daar op de grond in het station. De volgende dag krijgen ze drie zitplaatsen in een gratis vluchtelingentrein naar Brussel. De reis duurt 52 uur zonder eruit te kunnen gaan, behalve om de waterflessen te vullen.


